Werkwijze Toezicht
Het BFT is aangewezen als één van de toezichthouders op de naleving van de bepalingen ingevolge de anti-witwasregelgeving in Nederland: de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Het BFT is belast met het toezicht op (kandidaat-) notarissen en toegevoegd notarissen, belastingadviseurs, registeraccountants, accountants-administratieconsulenten, dan wel degene die anderszins zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig daarmee vergelijkbare activiteiten verricht, zoals administratiekantoren, belastingadviseurs en bedrijfseconomische adviseurs.
Het toezicht van het BFT is gebaseerd op een tweesporenbeleid:
Samenwerken met ondertoezichtstaanden & ketenpartners
• Kennis delen
• Toezichtarrangementen
• Samenwerking ketenpartners
Uitvoeren van onderzoeken
• het bevorderen van de integriteit van het financiële stelsel
• het bevorderen van de informatiepositie van de opsporingsinstanties.
Overleg met belanghebbenden
Om efficiënt toezicht uit te oefenen wordt er regelmatig overleg gevoerd met het ministerie van Justitie en Veiligheid, het ministerie van Financiën en verschillende representatieve beroepsorganisaties van hen die onder toezicht zijn gesteld. Het BFT voert daarnaast overleg met andere toezichthouders (AFM, DNB, Belastingdienst/Bureau Toezicht Wwft, Kansspelautoriteit, en de deken van de Nederlandse orde van advocaten) om zoveel mogelijk overeenstemming te bereiken voor wat betreft de interpretatie van de wet en regelgeving en de uitvoering van het toezicht.
Het doel van het overleg met de beroepsorganisaties is om te komen tot toezichtarrangementen. Een toezichtarrangement is een samenhangend geheel van processen, procedures en afspraken, gericht op het vaststellen van de naleving van de wet- en regelgeving waarop het toezicht betrekking heeft. Daartoe behoren onder meer afspraken over procedures en protocollen en de inrichting van administraties en dossiers. Op dit moment zijn toezichtarrangementen afgesloten met de het Register Belastingadviseurs (RB) en de SRA. Het BFT voert zelfstandig toezichtonderzoeken uit om te beoordelen of de Wwft op de juiste wijze worden nageleefd.
Aandachtspunten zijn hierbij de opzet en bestaan van risicobeleid, opgestelde risicoprofielen per cliënt, cliëntacceptatie-procedures (inclusief identificatie en verificatie van de uiteindelijk belanghebbende (UBO “Ultimate Beneficial Owner”) en politiek prominent persoon (PEP), dossieropbouw, interne controlemaatregelen, opleidingen en trainingen aan het personeel en het treffen van maatregelen in de betalingsorganisatie.
Aan de hand van door het BFT geselecteerde cliëntendossiers beoordeelt het BFT of identificatie en de verificatie van diens identiteit van de cliënt, UBO’s en/of PEP’s zijn uitgevoerd. Daarnaast is het toezichtonderzoek er op gericht dat de instellingen in voorkomende gevallen melding doen van ongebruikelijke transacties.
Bevoegdheden BFT en wettelijk kader
De bevoegdheden van het BFT zijn geregeld in hoofdstuk 4 van de Wwft (artikel 24 en verder) en de Algemene wet bestuursrecht (Titel 5.2. Toezicht op de naleving). Ten behoeve van het Wwft toezicht op notarissen is een uitzondering op de geheimhoudingsplicht opgenomen. Dit betekent dat (kandidaat of toegevoegd) notarissen zich jegens het BFT niet op hun geheimhoudingsplicht kunnen beroepen.
Wet- en regelgeving
Voor het uitoefenen van het toezicht is het nodig dat het toetsingskader helder is. Het BFT is toezichthouder. De normen voor het toetsingskader worden met name bepaald door de wet- en regelgevers en de tuchtrechter.
De Wwft is naast de algemene verplichtingen gebaseerd op twee belangrijke pijlers, namelijk: het cliëntenonderzoek en de meldingsplicht. Het begrip cliëntenonderzoek is ruimer dan het louter identificeren van de cliënt. Het gaat met name om:
- Verificatie van de identiteitsgegevens van de cliënt;
- Indien van toepassing, identificatie en verificatie van de uiteindelijk belanghebbende;
- In kaart brengen van de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;
- Vastlegging van risicobeleid, risicoprofielen, cliëntenacceptatie;
- Personeel moet op de hoogte zijn van wet- en regelgeving en inzicht verwerven in het herkennen van ongebruikelijke transacties;
- (Voortdurende) monitoring van de zakelijke relatie gericht op het risicoprofiel van de cliënt en in voorkomend geval onderzoek naar de bron van het vermogen.
Het cliëntenonderzoek moet worden afgestemd op het risico dat een bepaalde cliënt, zakelijke relatie, product of transactie met zich meebrengt. Dit betekent in de praktijk meer aandacht voor situaties waarbij sprake is van een hoger risico op witwassen en/of terrorismefinanciering. In zogenaamde laag risico situaties – cliënt is bijvoorbeeld een beursgenoteerde onderneming of een 100% dochtermaatschappij daarvan – kan een vereenvoudigd cliëntenonderzoek plaatsvinden. In situaties die een hoog/hoger risico vormen, zoals bijvoorbeeld een PEP-cliënt of wanneer een cliënt fysiek niet aanwezig is voor identificatie, is verscherpt cliëntenonderzoek verplicht.
Van belang is verder dat onder het regime van de Wwft de onder toezicht gestelde instelling verplicht is tot het ontwikkelen van interne procedures en controles zorg te dragen voor een adequate opleiding voor haar werknemers.
Hier vindt u een verwijzing naar de verschillende Wet- en regelgeving, de Wwft, ministeriële regelingen en tuchtrechtjurisprudentie.
► Wwft
► Uitvoeringsbesluit Wwft 2018
► Bijlage: Indicatorenlijst
► Uitvoeringsregeling Wwft
► Besluit bestuurlijke boetes financiële sector
► Richtsnoeren Identificatie en verificatie van persoonsgegevens
Zesde Europese anti-witwasrichtlijn (EU 2018/1673)
Vijfde Europese anti-witwasrichtlijn (EU 2018/843)
Vierde Europese anti-witwasrichtlijn (EU 2015/849)
Gedelegeerde Verordening van derde landen met een hoog risico (EU 2016/1675)
Europese Commissie lijst derde landen met een hoog risico
Algemene leidraad Wwft (Ministerie van Financiën / Ministerie van Justitie & Veiligheid, april 2024)
Prominente publieke functies (Uitwerking van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018)
Witwasindicatoren (Anti Money Laundering Centre)
► Witwastypologieën – FIU-Nederland
► Infographic: NRA witwassen 2023 | Publicatie | WODC – Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum
Links
► FIU-Nederland
► FATF
► Tuchtrecht
► Rechtspraak
► AMLC
Specifieke leidraden BFT
Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants en belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft [BFT, 24 oktober 2018]
Specifieke leidraad naleving Wwft voor (kandidaat en toegevoegd) notarissen en overige instellingen genoemd in artikel 1a lid 4 letter d Wwft [BFT, 24 oktober 2018]
Bijlage I
Voorbeelden Wwft bij subjectieve indicator [BFT, 24 oktober 2018]
Bijlage II
10-Stappenplan Wwft 2023
Als u geïnteresseerd bent in de niet-actuele voorgaande versies van “Specifieke leidraad naleving Wwft”, dan kunt u deze aanvragen via het e-mailadres:
Ministerie van Financiën
Leidraad Financiële Sanctieregelgeving [Ministerie van Financiën, 12 augustus 2020]
FATF Guidances
Handhaving
Bij het constateren van onvoldoende naleving van de wettelijke bepalingen en overtreding hiervan kan het BFT dwingend aanwijzingen geven tot het volgen van een bepaalde gedragslijn met betrekking tot het ontwikkelen van procedures en controles alsmede opleidingen. Ook bestaat de mogelijkheid voor bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke sanctionering. Het BFT heeft de bevoegdheid om een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom op te leggen.
In ernstige gevallen kan het BFT aangifte doen bij de officier van justitie, die vervolgens een strafrechtelijk onderzoek kan instellen. Het niet naleven van de Wwft kwalificeert als een economisch delict waarop, voor zover zij opzettelijk is begaan, een gevangenisstraf staat van maximaal twee jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (€ 20.500). Hierbij kunnen ook nog bijkomende straffen worden opgelegd, waaronder het geheel of gedeeltelijk stilleggen van de onderneming van de veroordeelde, waarmee het economisch delict is begaan, voor een tijd van ten hoogste één jaar.
Intern beleid voor het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete
De wet geeft grenzen en richting bij het vaststellen van de hoogte van een boete. Per overtreding zijn in de wet basisbedragen opgenomen voor een boete. Het BFT heeft de bevoegdheid om deze basisbedragen te matigen. Voor de invulling van deze matigingsbevoegdheid heeft het BFT sinds juni 2016 een intern boetebeleid ontwikkeld en gepubliceerd sinds december 2017 op zijn website. In mei 2021 is een herzien boetebeleid gepubliceerd, waarbij geen minimumbedragen meer gelden.
Publicatie van waarschuwingen en bestuurlijke sancties
In de Wwft is de verplichting opgenomen voor het BFT om bestuurlijke sancties te publiceren op de website van het BFT. Dan gaat het om boetes, aanwijzingen en lasten onder dwangsom. Alleen onder omstandigheden kan een publicatie worden geanonimiseerd of uitgesteld. Het doel is het informeren en waarschuwen van de markt. Ook heeft het BFT in de Wwft de bevoegdheid gekregen om een waarschuwing of verklaring te publiceren onder vermelding van de overtreding en de naam van de overtreder.
Klik ► hier voor het overzicht van gepubliceerde waarschuwingen en bestuurlijke sancties.
Veelgestelde vragen
Als toezichthouder op de naleving van de Wwft acht het BFT het opportuun algemene informatie te verstrekken ten aanzien van (veel voorkomende) vragen die spelen in de praktijk bij de toepassing van de Wwft door instellingen die onder toezicht staan van het BFT. In dit verband merkt het BFT op dat aan de antwoorden op deze (veel gestelde) vragen in een specifiek geval geen rechten kunnen worden ontleend. Wijzigende omstandigheden kunnen tot een andere beantwoording leiden. In het onderstaande overzicht zijn veel gestelde vragen aan het BFT opgenomen. Staat uw vraag niet in het overzicht, dan kunt u via het contactformulier uw vraag insturen.
Deze vraag werd recentelijk voorgelegd aan het BFT door een accountant die in privé bestuurslid en penningmeester van een vereniging is.
Tijdens zijn werk als penningmeester voor de vereniging kwam de accountant een transactie tegen die in aanmerking zou komen voor een melding ongebruikelijke transactie bij de FIU in Zoetermeer.
Het BFT is bij deze vraag tot het volgende standpunt gekomen.
Gelet op de tekst van artikel 1a, lid 4 letter b Wwft, geldt de Wwft slechts voor externe (openbare) accountants.
Een accountant die in privé optreedt als bestuurslid en penningmeester van een vereniging doet dit niet als externe accountant, dus de Wwft is dan niet van toepassing.
Wel kunnen wellicht de “Nadere voorschriften handelwijze accountant bij niet-naleving wet- en regelgeving door eigen organisatie of cliënt”, beter bekend als NV NOCLAR, van toepassing zijn, of eventueel de VGBA artikel 7, 8 en 9, die gaan over de betrokkenheid van een accountant bij niet-integer gedrag of een niet-integere verantwoording. De beroepsregels zijn namelijk wel van toepassing op een accountant die in privé penningmeester van een vereniging is. Zie hiervoor bijvoorbeeld een uitspraak van de Accountantskamer in Zwolle (https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2022_19) die dat heeft bevestigd.
Het BFT wijst verder voor de NV NOCLAR nog op een stappenplan van de NBA (https://www.nba.nl/wet-en-regelgeving/noclar/) waarin onder meer staat beschreven dat een accountant ook de mogelijkheid heeft om contact op te nemen met een vertrouwenspersoon binnen de NBA.
Een instelling kan het cliëntenonderzoek ten dele laten verrichten door een derde (artikel 10, lid 1 Wwft) en/of gebruikmaken van software van een compliance-dienstverlener.
Indien deze uitbesteding een structureel karakter heeft, dient de instelling de opdracht daartoe schriftelijk vast te leggen (artikel 10, lid 2 Wwft).
De volgende onderdelen van het cliëntenonderzoek kunnen worden uitbesteed:
• Identificatie en verificatie van de cliënt en zijn identiteit;
• Identificatie van de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt en verificatie van zijn identiteit;
• Vaststellen van het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie;
• Vaststellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is (en in voorkomend geval de natuurlijke persoon identificeren en zijn identiteit verifiëren);
• Verifiëren of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde.
Het uitoefenen van een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties (artikel 3, lid 2, sub d Wwft), de zogenoemde monitoringsverplichting, kan niet worden uitbesteed.
De instelling blijft zelf eindverantwoordelijk voor het tijdig uitvoeren van een juist en volledig (verscherpt) cliëntenonderzoek. Systemen kunnen bijvoorbeeld invoergevoelig zijn: een invoerfout kan leiden tot een foutieve uitkomst uit het systeem. De instelling kan vervolgens verkeerde conclusies trekken.
Het BFT wil benadrukken dat het geen oordeel geeft over de werking van de systemen van de verschillende compliance-dienstverleners.
Als gevolg van de implementatie van de Herstelwet financiële markten 2020 is artikel 35 Wwft met ingang van 15 oktober 2020 uitgebreid met de verplichting dat beleidsbepalers en werknemers voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken en rekening houdend met de risico’s, aard en omvang van de instelling, worden doorgelicht. De FATF geeft in haar aanbevelingen aan dat een instelling adequate ‘screening procedures’ dient te hebben om zich te verzekeren van hoge standaarden bij het aanstellen van (nieuwe) werknemers. Deze procedures dienen afgestemd te zijn op de risico’s, aard en omvang van de instelling en de taken van de werknemer. De screeningsautoriteit Justis heeft een ► brochure uitgegeven die handvatten biedt voor het screenen van personeel.
Identificatie en verificatie ‘Pseudo-UBO’
Een instelling dient noodzakelijke redelijke maatregelen te nemen om de identiteit van een UBO te verifiëren. Met ingang van 21 mei 2020 is deze bepaling ook van toepassing indien de UBO in kwestie lid is van het hoger leidinggevend personeel (de ‘Pseudo-UBO’) (artikel 3, lid 2, sub b Wwft). Genomen maatregelen (en de eventueel ondervonden moeilijkheden) tijdens het verificatieproces dienen te worden vastgelegd door de instelling.
Complexe en ongebruikelijke transacties
In de wet is verduidelijkt welke transacties nader onderzocht dienen te worden. Wanneer sprake is van:
- een complexe transactie;
- een ongebruikelijk grote transactie;
- een transactie met een ongebruikelijk patroon; of
- een transactie zonder duidelijk economisch of rechtmatig doel,
dan dient een instelling naast de achtergrond en het doel van de transactie zelf een verscherpt cliëntenonderzoek uit te voeren (artikel 8, lid 3 Wwft). Of een transactie in een of meerdere van deze categorieën valt is mede afhankelijk van het opgestelde risicoprofiel van een cliënt.
Verscherpte onderzoeksmaatregelen hoog-risico-landen
Een instelling dient verscherpte onderzoeksmaatregelen te verrichten indien er sprake is van transacties en/of zakelijke relaties die gerelateerd zijn aan staten met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme (‘hoog-risico-landen’). Zie tevens dit bericht inzake de gewijzigde tabel van hoog-risico-landen met ingang van 1 oktober 2020. In de wet is tevens opgenomen welke verscherpte onderzoeksmaatregelen vereist zijn (artikel 9, lid 1 Wwft):
- a) het verzamelen van aanvullende informatie over cliënten en uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s);
- b) het verzamelen van aanvullende informatie met betrekking tot het doel en de aard van de zakelijke relatie;
- c) het verzamelen van informatie over de herkomst van de fondsen die bij de zakelijke relatie of transactie gebruikt worden en de bron van het vermogen van cliënten en uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s);
- d) het verzamelen van informatie over de achtergrond van en beweegredenen voor de voorgenomen of verrichte transacties van cliënten;
- e) het verkrijgen van goedkeuring van het hoger leidinggevend personeel voor het aangaan of voortzetten van de zakelijke relatie;
- f) het verrichten van verscherpte controle op de zakelijke relatie met en de transacties van cliënten (hetgeen bestaat uit het verhogen van het aantal controles en de frequentie van actualiseringen van gegevens over cliënten en uiteindelijk belanghebbenden, alsmede door transactiepatronen te selecteren die nader onderzocht moeten worden).
Lijst prominente publieke functies
De Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid hebben een lijst samengesteld met de functies die in Nederland kwalificeren als prominente publieke functies. Deze ► lijst wordt actueel gehouden (artikel 9a Wwft).
UBO-register
Volgend op de inwerkingtreding van de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s) van vennootschappen en andere juridische entiteiten is per 27 september 2020 het openbaar UBO-register ingevoerd. Deze ontwikkeling heeft ook gevolgen voor de Wwft.
Vooruitlopend op de invoering van het UBO-register is in de Wwft (artikel 4, lid 2 Wwft) een wetsartikel opgenomen die de instelling verplicht bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie te beschikken over een bewijs van registratie van de UBO van de cliënt in het UBO-register. Dit is in aanvulling op de eigen verplichting van de instelling om de (identiteit van de) UBO te identificeren en verifiëren. Bij het uitvoeren van het cliëntenonderzoek mag een instelling zich dan ook niet uitsluitend verlaten op de informatie in het handelsregister (artikel 3, lid 15 Wwft).
Met ingang van 27 september 2020 dienen vennootschappen en andere juridische entiteiten gegevens en bescheiden in te winnen (en bij te houden) over wie hun uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s) zijn. Deze gegevens en bescheiden dienen toereikend, accuraat en actueel te zijn (artikel 10b, lid 1 Wwft). Een uiteindelijk belanghebbende (UBO) verschaft de vennootschap of andere juridische entiteit alle informatie die noodzakelijk is om hier aan te voldoen (artikel 10b, lid 2 Wwft).
Het Nederlandse UBO-register maakt deel uit van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. De Kamer van Koophandel heeft op haar website antwoorden gepubliceerd op ► de belangrijkste vragen over het UBO-register en de meest gestelde vragen specifiek ten aanzien van ► Wwft-instellingen en het UBO-register.
Een instelling dient melding te doen aan de Kamer van Koophandel van iedere discrepantie die zij aantreft tussen een gegeven omtrent een uiteindelijk belanghebbende dat zij verstrekt heeft gekregen uit het handelsregister en de informatie over die uiteindelijk belanghebbende waarover zij uit anderen hoofde beschikt (de zogenaamde ‘terugmeldplicht’) (artikel 10c, lid 1 Wwft). Deze verplichting geldt niet indien een instelling een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie meldt aan de FIU-Nederland (artikel 10c, lid 3 Wwft).
Tijdens de zogenaamde ‘vulperiode’ van 18 maanden volgend op de invoering van het UBO-register hoeft op een nog niet gedane registratie in het UBO-register geen terugmelding worden gedaan. Dit is anders indien er wel gegevens geregistreerd staan: in dat laatste geval geldt de terugmeldplicht ook binnen deze periode van 18 maanden. Zie tevens pagina 28 van de ► ‘Algemene leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)’.
Tot 25 juli 2018 gold er een vrijstelling voor het cliëntenonderzoek bij specifieke cliënten zoals particulieren met een eenvoudige IB-aangifte. Deze vrijstelling is vervallen. Daarvoor in de plaats is in de wet opgenomen dat een vereenvoudigd cliëntenonderzoek mogelijk is bij cliënten (of transacties) met (naar hun aard) een laag risico op witwassen (of financieren van terrorisme) (artikel 6, lid 1 Wwft). U zult per cliënt een inschatting moeten maken van het risico, daarbij ten minste rekening houdend met de in bijlage II bij de vierde anti-witwasrichtlijn genoemde risicofactoren. Cliëntenonderzoek is altijd van toepassing. Identificeren en de identiteit verifiëren is derhalve noodzakelijk, doch bij een laag risico zal dit beperkt kunnen blijven tot bijvoorbeeld het opvragen van een kopie van een identiteitsbewijs (bij een natuurlijk persoon) dan wel een KvK-uittreksel (bij een rechtspersoon). Indien u een particuliere cliënt heeft waarbij u meer vraagtekens heeft omtrent de juistheid van het inkomen, of indien er anderszins aanleiding bestaat dat er mogelijk sprake is van een verhoogd risico op witwassen (dit geldt ook bij fiscale fraude) zult u verscherpt cliëntenonderzoek moeten uitvoeren.
Onder PEP’s (‘politically exposed person’) worden personen verstaan, die een prominente publieke functie bekleden of hebben bekleed en de directe familieleden of naaste geassocieerden van deze personen. Het begrip PEP beperkt zich niet langer tot buitenlandse politiek prominente personen: ook binnenlandse politiek prominente personen vallen nu onder dit begrip.
Een PEP is in elk geval (zie ook artikel 2 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wwft 2018):
1. staatshoofd, regeringsleider, minister, onderminister of staatssecretaris
2. parlementslid of lid van een soortgelijk wetgevend orgaan
3. lid van het bestuur van een politieke partij
4. lid van een hooggerechtshof, constitutioneel hof of van een andere hoge rechterlijke instantie die arresten wijst waartegen, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, geen beroep openstaat
5. lid van een rekenkamer of van een raad van bestuur van een centrale bank
6. ambassadeur, zaakgelastigde of hoge officier van de strijdkrachten
7. lid van het leidinggevend lichaam, toezichthoudend lichaam of bestuurslichaam van een staatsbedrijf
8. bestuurder, plaatsvervangend bestuurder, lid van de raad van bestuur of bekleder van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie.
De Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid hebben daarnaast een lijst samengesteld met een concretisering van de functies die in Nederland kwalificeren als politiek prominent worden gekwalificeerd. Deze ► lijst wordt actueel gehouden (artikel 9a Wwft).
In het geval dat de cliënt of de UBO een PEP is, dienen aanvullende cliëntenonderzoeksmaatregelen te worden getroffen (artikel 8, lid 5, sub b Wwft), zoals:
1. voor het aangaan of voortzetten van een zakelijke relatie met of het verrichten van een transactie voor een politiek prominente persoon is toestemming vereist van het hoger leidinggevend personeel;
2. passende maatregelen dienen te worden getroffen om de bron van het vermogen en van de middelen vast te stellen die bij deze zakelijke relatie of deze transactie worden gebruikt;
3. de zakelijke relatie dient doorlopend aan verscherpte controle te worden onderworpen.
Middelbare of lagere functionarissen, zoals gemeenteraadsleden, burgemeesters, wethouders en de leden van provinciale staten evenals bestuursleden van lokale politieke partijen zijn geen PEP’s (artikel 2 lid 2 Uitvoeringsbesluit Wwft 2018).
Onder uiteindelijk belanghebbende (UBO) wordt verstaan elke natuurlijke persoon die de uiteindelijke eigenaar is van of zeggenschap heeft over een cliënt, dan wel de natuurlijke persoon voor wiens rekening een transactie of activiteit wordt verricht. In artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 wordt voor de diverse rechtsvormen een nadere uitwerking gegeven van de definitie van UBO.
Een natuurlijk persoon kan UBO zijn door middel van het direct of indirect houden van meer dan 25% van de aandelen, van de stemrechten of van het eigendomsbelang in een vennootschap. In beginsel dient voor elke rechtspersoon of personenvennootschap een UBO te worden vastgesteld.
In bepaalde specifieke gevallen kan een persoon of de personen behorend tot het hoger leidinggevend personeel van de vennootschap worden genoteerd als UBO(s) (de ‘Pseudo-UBO’). Bijvoorbeeld als er op grond van aandelen, stemrecht of het eigendomsbelang geen UBO te achterhalen is. Het aanwijzen van het hoger leidinggevend personeel is een uiterste terugvaloptie en kan alleen na uitputting van alle mogelijke middelen om de UBO te achterhalen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, of indien er enige twijfel bestaat of de UBO inderdaad de uiteindelijke eigenaar is of zeggenschap heeft, dan wel de natuurlijke persoon is voor wiens rekening een transactie wordt verricht.
Voor de toepassing van het begrip moet onder ‘hoger leidinggevend personeel’ het statutair bestuur van de cliënt worden verstaan.
De identificatie en verificatie van de cliënt en diens uiteindelijk belanghebbende moet in beginsel plaatsvinden voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan of een incidentele transactie wordt uitgevoerd (artikel 4, eerste lid Wwft).
Het is een instelling toegestaan om de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk belanghebbende tijdens het aangaan van de zakelijke relatie te verifiëren, indien dit noodzakelijk is om de dienstverlening niet te verstoren. Voorwaarden hiervan zijn dat dit alleen mag indien er weinig risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat en dat de verificatie zo spoedig mogelijk na het eerste contact met de cliënt wordt voltooid (artikel 4 lid 3 Wwft).
Anders dan voorheen het geval was zijn in de huidige Wwft geen specifieke typen cliënten aangewezen waarbij met een vereenvoudigd cliëntenonderzoek kan worden volstaan. Een instelling zal steeds van geval tot geval, voordat een zakelijke relatie wordt aangegaan of incidentele transactie wordt uitgevoerd, moeten beoordelen of sprake is van een laag risico op witwassen of financieren van terrorisme (artikel 6 Wwft).
“Artikel 2d Wwft verplicht instellingen om te voorzien in de invulling van een onafhankelijke en effectieve compliancefunctie en onafhankelijke auditfunctie, voor zover dit evenredig is aan de aard en de omvang van de instelling. Bij ‘aard en omvang’ gaat het om een combinatie van factoren, dus niet alleen de grootte van de instelling naar aantal medewerkers, maar ook bijvoorbeeld naar de aard van de werkzaamheden. Blijkens de wetsgeschiedenis kunnen de toezichthouders een handreiking geven ter ondersteuning.”
Voor zover passend bij de aard en de omvang van de instelling is door de toezichthouders op de Wwft als volgt ingevuld: de compliancefunctie en de auditfunctie zijn in ieder geval verplicht te stellen bij instellingen met een totaal personeelsbestand vanaf vijftig werknemers of meer op jaarbasis.
In bijzondere omstandigheden kan bij instellingen met minder dan vijftig werknemers op jaarbasis een compliancefunctie of auditfunctie verplicht zijn gezien de ‘aard’ van de onderneming. Indien uit het risicobeleid van een instelling blijkt dat deze voor meer dan 75 procent cliënten of transacties heeft met een hoog risicoprofiel waarvoor artikel 8 Wwft geldt, is de instelling verplicht een compliancefunctie en een auditfunctie in te richten.
Het BFT verwijst verder naar de ► Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants en belastingadviseurs, administratiekantoren (oktober 2018) en de ► Specifieke leidraad naleving Wwft voor (kandidaat en toegevoegd) notarissen (oktober 2018).
“Een ongebruikelijke transactie dient aan de FIU-Nederland gemeld te worden als deze voldoet aan één van de indicatoren zoals vermeld in Bijlage 1. Indicatorenlijst van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018.
Voor belastingadviseurs, accountants, notarissen en administratiekantoren gelden kort gezegd een tweetal indicatoren:
1. De beroepsbeoefenaar ontvangt een bedrag van € 10.000,– of meer in contanten (of soortgelijke betaalmiddelen) van zijn cliënt (deze transactie bent u verplicht te melden);
2. De beroepsbeoefenaar neemt in het kader van zijn beroepsactiviteiten kennis van een transactie die aanleiding geeft te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme (melding afhankelijk van feiten en omstandigheden ter beoordeling van de instelling).
Als hulpmiddel voor het vaststellen of een transactie ongebruikelijk is vindt u op onze website de brochure ► “Voorbeelden bij de subjectieve indicator voor het melden van ongebruikelijke transacties”. Voor verdere informatie over het melden van ongebruikelijke transacties verwijzen wij u naar de website van de ► FIU Nederland.
Per categorie moeten de ondergenoemde documenten en gegevens op opvraagbare wijze worden vastgelegd, zoals bedoeld in artikel 33 eerste lid, Wwft:
a. Natuurlijke personen, niet zijnde uiteindelijk belanghebbenden
1°. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats, dan wel de plaats van vestiging van de cliënt alsmede van degene die namens die natuurlijke persoon optreedt, of een afschrift van het document dat een persoonidentificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de verificatie van de identiteit heeft plaatsgevonden;
2°. de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd.
b. Natuurlijke personen, zijnde uiteindelijk belanghebbenden
1°. de identiteit, waaronder ten minste de geslachtsnaam en voornamen van de uiteindelijk belanghebbende; en
2°. de gegevens en documenten die zijn vergaard op basis van de redelijke maatregelen die zijn genomen om de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende te verifiëren;
c. Vennootschappen of andere juridische entiteiten
1°. de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging en het land van statutaire zetel;
2°. indien de vennootschap of andere juridische entiteit bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd;
3°. van degenen die voor de vennootschap of juridische entiteit bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum.
d. Trusts of andere juridische constructies
1°. het doel en de aard van de trust of andere juridische constructie;
2°. het recht waardoor de trust of andere juridische constructie wordt beheerst.
De in de Wwft genoemde instellingen zijn (en blijven) verplicht om cliëntenonderzoek te doen en gehouden cliëntgegevens vast te leggen. Dit kan bijvoorbeeld middels het maken van een kopie van een identiteitsbewijs, maar kan ook op andere wijze. Omdat sprake is van een wettelijke verplichting voor de instelling is geen sprake van strijd met de AVG.
Op grond van de Wwft dienen deze gegevens vijf jaar na het beëindigen van de zakelijke relatie te worden bewaard of gedurende vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie. Gegevens met betrekking tot (het melden van) ongebruikelijke transacties dienen gedurende vijf jaar na het doen van de melding te worden bewaard. In artikel 34a Wwft zijn nadere bepalingen opgenomen over gegevensbescherming.
Het ‘standaard’ cliëntenonderzoek (artikel 3 Wwft)
Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat om:
- de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
- de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren (of, indien de cliënt een rechtspersoon is, inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt);
- doel en beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;
- een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen (monitoren), met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden;
- vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is en deze persoon te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
- redelijke maatregelen te nemen om te verifiëren of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde.
Het vereenvoudigd cliëntenonderzoek (artikel 6 Wwft)
Bij het vereenvoudigd cliëntenonderzoek is er sprake van cliënten (of transacties) met (naar hun aard) een laag risico op witwassen en financieren van terrorisme. Hierbij dient een instelling per cliënt een inschatting moeten maken van het risico, daarbij ten minste rekening houdend met de in bijlage II bij de vierde anti-witwasrichtlijn genoemde risicofactoren. In deze bijlage wordt bijvoorbeeld verwezen naar overheden of overheidsbedrijven, beursgenoteerde bedrijven of landen met een lager risico (EU-lidstaten). Cliëntenonderzoek is altijd van toepassing, het identificeren van de cliënt en diens identiteit verifiëren is derhalve noodzakelijk. Bij een laag risico zal dit beperkt kunnen blijven tot bijvoorbeeld het opvragen van een kopie van een identiteitsbewijs.
Het verscherpt cliëntenonderzoek (artikel 8 Wwft)
Een verscherpt cliëntenonderzoek dient te worden verricht indien:
a) een zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich mee brengt;
b) indien de staat waar de cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft is aangewezen als staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme. Het BFT verwijst voor een overzicht van de deze staten naar ► dit overzicht.
Een instelling dient ten minste rekening te houden met de risicofactoren, bedoeld in bijlage III bij de vierde anti-witwasrichtlijn, om vast te stellen er sprake is van een hoger risico. In deze bijlage wordt onder meer verwezen naar cliëntgebonden risicofactoren, product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren en/of geografische risicofactoren.
Een instelling neemt verder redelijke maatregelen om de achtergrond en het doel van complexe of ongebruikelijk grote transacties, van transacties met een ongebruikelijk patroon of zonder duidelijk economisch of rechtmatig doel te onderzoeken en onderwerpt de gehele zakelijke relatie met de cliënt in dat geval aan een verscherpte controle.
Indien de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende een politiek prominente persoon (PEP) is (dan wel een familielid of naast geassocieerde van een PEP), dient eveneens verscherpt cliëntenonderzoek te worden verricht en is toestemming nodig van een persoon die deel uitmaakt van het hoger leidinggevend personeel.
Een instelling moet op grond van artikel 35 Wwft ervoor zorgen dat haar werknemers, alsmede de dagelijks beleidsbepalers voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van de Wwft en in staat zijn een ongebruikelijke transactie te herkennen en een cliëntenonderzoek goed en volledig uit te voeren. Opleidingen dienen op periodieke basis te worden gevolgd. Bij de opleidingen en frequentie kan de instelling rekening houden met de risico’s, aard en omvang van de instelling.
Opleidingen of (online) cursussen worden in de praktijk aangeboden door diverse instanties en/of commerciële ondernemingen. U moet de gevolgde opleidingen kunnen aantonen middels een certificaat van deelname of anderszins indien de toezichthouder hier om vraagt.
Het is niet verplicht om iedereen die werkzaam is op uw kantoor een (externe) cursus Wwft te laten volgen. Er kan voor gekozen worden om via interne vaktechnische bijeenkomsten door een collega die een cursus Wwft heeft gevolgd de stof verder onder de medewerkers bekend te maken. Dit moet u dan wel kunnen onderbouwen.
Met ingang van 18 oktober 2019 is de objectieve indicator voor het doen van een verplichte melding van een ongebruikelijke transactie, waarbij derde-hoogrisicolanden betrokken zijn, komen te vervallen.
In de praktijk bleek dat het aantal meldingen significant steeg, maar dat deze indicator niet bijdroeg aan het doen van kwalitatief goede meldingen door de meldplichtige instellingen. Deze toename had tevens het ongewenste effect dat het voor de FIU-Nederland onmogelijk was om al deze meldingen te onderzoeken, terwijl het grootste deel van deze meldingen geen verband houdt met witwassen of financieren van terrorisme.
Het schrappen van deze objectieve indicator betekent niet dat Wwft-instellingen geen transacties meer hoeven te melden die verband houden met derde-hoog risicolanden. Op basis van de subjectieve indicator dient wel elke transactie te worden gemeld die aanleiding geeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme.
In deze animatie geeft FIU-Nederland meer informatie over het analyseren van de meldingen om misdrijven te voorkomen en op te sporen.
Signaal afgeven
Indien u bezwaren heeft over het handelen van Wwft-plichtigen kunt u zich het beste wenden tot deze beroepsbeoefenaar. Sommige beroepsbeoefenaren zijn aangesloten bij beroepsorganisaties waar u met uw klacht terecht kunt.
Meer informatie:
► NOAB: Tuchtcollege voor klachten
► NOB: Tuchtcollege voor klachten
Afgeven signaal
Het BFT kan u niet helpen met uw individuele bezwaar. Daartoe bieden bovenstaande instanties diverse mogelijkheden. Bij BFT kunt u alleen een signaal afgeven over het functioneren van een Wwft-plichtige die valt onder het toezicht van het BFT. Het BFT kan uw signaal gebruiken in zijn toezicht. Gebruik hiervoor het formulier “Meldpunt WWFT misstanden'” die u in het menu aan de linkerkant vindt.