Het ‘standaard’ cliëntenonderzoek (artikel 3 Wwft)
Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat om:

  • de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
  • de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren (of, indien de cliënt een rechtspersoon is, inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt);
  • doel en beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;
  • een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen (monitoren), met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden;
  • vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is en deze persoon te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
  • redelijke maatregelen te nemen om te verifiëren of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde.

Het vereenvoudigd cliëntenonderzoek (artikel 6 Wwft)
Bij het vereenvoudigd cliëntenonderzoek is er sprake van cliënten (of transacties) met (naar hun aard) een laag risico op witwassen en financieren van terrorisme. Hierbij dient een instelling per cliënt een inschatting moeten maken van het risico, daarbij ten minste rekening houdend met de in bijlage II bij de vierde anti-witwasrichtlijn genoemde risicofactoren. In deze bijlage wordt bijvoorbeeld verwezen naar overheden of overheidsbedrijven, beursgenoteerde bedrijven of landen met een lager risico (EU-lidstaten). Cliëntenonderzoek is altijd van toepassing, het identificeren van de cliënt en diens identiteit verifiëren is derhalve noodzakelijk. Bij een laag risico zal dit beperkt kunnen blijven tot bijvoorbeeld het opvragen van een kopie van een identiteitsbewijs.

Het verscherpt cliëntenonderzoek (artikel 8 Wwft)
Een verscherpt cliëntenonderzoek dient te worden verricht indien:
a) een zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich mee brengt;
b) indien de staat waar de cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft is aangewezen als staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme. Het BFT verwijst voor een overzicht van de deze staten naar ► dit overzicht.

Een instelling dient ten minste rekening te houden met de risicofactoren, bedoeld in bijlage III bij de vierde anti-witwasrichtlijn, om vast te stellen er sprake is van een hoger risico. In deze bijlage wordt onder meer verwezen naar cliëntgebonden risicofactoren, product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren en/of geografische risicofactoren.

Een instelling neemt verder redelijke maatregelen om de achtergrond en het doel van complexe of ongebruikelijk grote transacties, van transacties met een ongebruikelijk patroon of zonder duidelijk economisch of rechtmatig doel te onderzoeken en onderwerpt de gehele zakelijke relatie met de cliënt in dat geval aan een verscherpte controle.

Indien de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende een politiek prominente persoon (PEP) is (dan wel een familielid of naast geassocieerde van een PEP), dient eveneens verscherpt cliëntenonderzoek te worden verricht en is toestemming nodig van een persoon die deel uitmaakt van het hoger leidinggevend personeel.