De samenwerkingsovereenkomst waaraan artikel 5, lid 2 van de Verordening Interdisciplinaire
samenwerking refereert is een overeenkomst af te sluiten tussen de notarissen/partners in het
samenwerkingsverband enerzijds en de overige beroepsbeoefenaren/partners anderzijds. Door middel
van deze overeenkomst waarborgen de notarissen dat zij binnen het samenwerkingsverband de
doorslaggevende zeggenschap hebben over hun (notariële) praktijkuitoefening (de “notaris-staak”).

Er is geen algemeen geldend format voor de overeenkomst voorgeschreven. Aspecten die naar het
oordeel van het BFT in de overeenkomst een plaats verdienen zijn (niet limitatief):

– afspraken over de naleving van de vereisten inzake kwaliteitsrekeningen en waarborgen voor de
uitsluitende zeggenschap van de notaris(-sen) over die rekening(-en) en de derdengelden.
– waarborgen voor het voldoen (op het niveau van de (gezamenlijke) praktijkrechtspersoon) aan de op
de notaris(-sen) rustende rapportageverplichtingen aan het BFT.
– waarborgen voor het onafhankelijk en onpartijdig (kunnen) functioneren van de notarissen in het
samenwerkingsverband, een afgescheiden dossieradministratie, de bewaring en bescherming van
notariële dossiers en cliëntgegevens, de toegang tot en de bewaring van het protocol en de na te
komen afspraken ingeval sprake is van toetreding tot of het vertrek van notarissen uit de
samenwerking voor wat betreft hun protocol, gegevensdragers met cliënt- en opdrachtgegevens en
lopende opdrachten.

De samenwerkingsovereenkomst dient er kortom in te voorzien dat de notaris (of notarissen) kan
(kunnen) functioneren in het samenwerkingsverband in overeenstemming met alle van toepassing
zijnde beroepsvoorschriften. Het BFT hanteert als uitgangspunt dat de samenwerkingsovereenkomst
bindend moet zijn jegens de andere beroepsbeoefenaren, ofwel, de notaris(-sen) moet de naleving
ervan kunnen afdwingen, ook als de notarissen niet zijn vertegenwoordigd in het bestuur of de directie van de gezamenlijke praktijkrechtspersoon. Dit vloeit naar het standpunt van het BFT voort uit de vereiste onafhankelijkheid van de notaris en de verantwoordelijkheid voor het protocol.